WIE KAN ER G-KORFBAL SPELEN

G-korfbal is korfbal voor mensen met een verstandelijke beperking. De verstandelijke beperking houdt in dat zij een IQ van 75 of lager hebben en vaak diagnoses hebben als Syndroom van Down, ADHD, PDD NOS of autisme. Dat betekent dat voor het aanleren van vaardigheden steeds een goede uitleg nodig is en dat er vaak geoefend moet worden. Veel herhalen is belangrijk voor G-korfballers. Iets aanleren kost bij hen tijd, vraagt affiniteit met de doelgroep en bepaalde kwaliteiten van de uitvoerders.

 

 

HANDLEIDING BEGELEIDING

STARTEN MET EEN GROEP G-KORFBALLERS

Het belangrijkste is dat je voordat er gestart gaat worden met trainen met de G-korfballers er eerst een gesprekje plaatsvindt met de individuele G-korfballer en zijn of haar begeleider. Dat kan een ouder zijn of een mentor/begeleider van een woonvoorziening. Hierin zal onder meer uitgevraagd moeten worden wat het begripsniveau is van de speler (intelligentieniveau), welke mogelijke syn- dromen/stoornissen er bij de sporter vastgesteld zijn (denk aan Down syndroom, fragiele X syn- droom, Prader-Willi syndroom, dementie (begint vaak al bij 40) of aan autisme, ADHD etc.) en welk gedrag kenmerkend is voor de speler buiten het sporten om (denk bijvoorbeeld aan grensoverschrijdend gedrag (verbale/fysieke agressie of seksueel getint gedrag ), aanhankelijkheid en wegloopgedrag). Ook is het belangrijk te weten of een speler medicatie gebruikt en welke medicatie (denk bij- voorbeeld aan epilepsie, suikerziekte en allergieën) en of er mogelijke bijwerkingen zijn van de mediatie waar rekening mee moet worden gehouden.

Het is goed om wat er uit het kennismakingsgesprek met de G-korfballer komt ook direct in een documentje vast te leggen en in een teammap te stoppen zodat mede trainers of invallers dit ook direct kunnen inzien. Belangrijk is wel hiervoor toestemming te vragen aan de gezaghebbende ouder. Het is handig om tijdens dit eerste gesprek af te stemmen over vaste evaluatiemomenten, bijvoorbeeld 1 keer in de 3 maanden. Tegelijkertijd is het belangrijk dat de ouder/begeleider jou als trainer kan informeren voorafgaand aan de training mocht er iets aan de hand zijn. Een schriftje kan hier- voor handig zijn. Als trainer kan je hier eventuele bijzonderheden tijdens de training in rapporteren.

 

INSCHAKELEN VAN ANDERE INSTANTIES/BEGELEIDING BIJ HET G-KORFBAL

Soms is het mogelijk om ook externe begeleiding bij de training te krijgen. Dit kan bijvoorbeeld via G sport Vlaanderen geregeld worden. Zeker als het een speler is die veel individuele aandacht vraagt, is het slim deze mogelijkheden te bekijken en te bespreken.

SAMENSTELLING EN BEGELEIDING GROEP

Allereerst is het belangrijk te kijken naar de noodzakelijke begeleiding van elke G-korfballer. Hoe intensiever de begeleiding hoe kleiner de totale groepsomvang zal moeten zijn. Gemiddeld genomen kan je ervan uitgaan dat er één begeleider noodzakelijk is op 3 G-korfballers. Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte van de spelers zal de groep maximaal bestaan uit tussen de 9 en 12 spelers waarbij er dus gemiddeld genomen 3 of 4 begeleiders op staan. Ook is het handig rekening te houden met de leeftijden van de spelers. Probeer als daar de mogelijkheid voor is een splitsing te maken tussen de 18+ G-korfballers en de 18- G-korfballers.

HET VERSTANDELIJKE NIVEAU 

In de praktijk zal je vooral te maken hebben met de groep spelers die op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert of de groep die daar net boven functioneert, de zwakbegaafden.

In benadering van de G-korfballer is dit één van de belangrijkste dingen om rekening mee te houden:

  • VB: TIG <50
  • LVB: TIG 50 t/m 69
  • Zwakbegaafd; TIG 70 t/m 84

WAT HOUDT ZWAKBEGAAFDHEID OF EEN LICHT VERSTANDELIJKE BEPERKING IN?

Allereerst is het belangrijk hier het onderscheid te maken tussen zwakbegaafdheid en een licht verstandelijke beperking (LVB). De eerste groep kan aanmerkelijk meer in zich opnemen en dus ook meer informatie verwerken over het algemeen. Voor de LVB doelgroep is al snel iets te veel. In ieder geval gaat het er in beide groepen om dat deze mensen meer moeite hebben met probleem oplossings- vaardigheden. Bijvoorbeeld bij het begrijpen wat anderen zeggen, gevoelens en gedrag van anderen kunnen inschatten, maatschappelijke regels kennen en ernaar kunnen handelen (dit zijn twee verschillende dingen), emoties kunnen reguleren, eigen belangen kunnen uitstellen, plannen, om- gaan met nare situaties en ruzies oplossen.

Tegelijkertijd is het belangrijk onderscheid te maken tussen wat iemand verbaal aankan, dus qua taalbegrip, woordenschat, feitenkennis etc en wat iemand verbaal aankan, dus qua plannen, organiseren en overzicht. Als dit bij de speler redelijk op één lijn zit dan is dit voor de trainer redelijk goed te begeleiden maar vaak zie je binnen het G-korfbal dat er grote verschillen zitten tussen wat de speler verbaal aankan en kan verwerken en wat de sporter handelingsgericht aan kan wat betreft het overgaan tot actie, het doen. Is er sprake van een sterkere verbale kant dan zie je al snel dat de kans op overschatting groot is. Je verwacht van de G-korfballer bijvoorbeeld te veel op basis van wat de speler je verbaal wijsmaakt. Maar hij of zij kan het vervolgens niet goed in handelen omzetten.

Het kan ook omgekeerd werken. Dat je te maken hebt met een G-korfballer die zich verbaal erg moeilijk kan uiten maar die in zijn handelen wel verder is. Op dat moment is het belangrijk dat de speler wel voldoende uitdaging blijft krijgen anders kan er sprake zijn van ondervraging. Ondanks de verschillen die vaak zichtbaar zijn tussen wat iemand verbaal kan en wat iemand handelingsgericht kan zit vrijwel elke G-korfballer qua intelligentieniveau behoorlijk onder het gemiddelde. Het is belangrijk hier rekening mee te houden. Zeker ook omdat gemiddeld genomen een volwassen G-korfballer functioneert op het niveau van een 12-jarige. Voor jongere G-korfballers ligt het niveau van functioneren dus nog behoorlijk lager gemiddeld genomen. Dit bepaalt in belangrijke mate welke verwachtingen je hebt van de G-korfballers waar jij mee werkt.

De blauwe lijn is gemiddelde ontwikkeling, rode lijn is ontwikkeling van iemand met een licht verstandelijke beperking.

 

HOE KAN JE HIER REKENING MEE HOUDEN TIJDENS JE TRAININGEN?

Het is handig om dingen die je wilt uitleggen te kunnen visualiseren. Een lesnbord is dus wel erg handig om te kunnen gebruiken. Hierop kan je wat je verbaal vertelt nog eens extra ondersteunen door het ook te tekenen. Tegelijkertijd kan je bijvoorbeeld gebruik maken van pictogrammen die je op de flap-over hangt. Het is handig om de opbouw van de training altijd hetzelfde te houden zodat de speers weten wat er wanneer gaat gebeuren.

Deze vaste agenda kan je als vast beginpunt gebruiken op de flap-over. Ook is het handig om van tevoren standaardregels met elkaar te bespreken en deze ook te laten plastificeren en bij het veld neer te leggen of te hangen. Opdrachten diuidelijk aangeven en zichtbaar maken voor de spelers 

VALKUILEN

Belangrijke valkuilen waar je tegenaan kan lopen als trainer is dat je te veel praat en/ of te snel praat waardoor de spelers afhaken. Dit zie je bijvoorbeeld aan het wegkijken, het gaan klieren met elkaar, staren, grapjes gaan maken maar ook aan wegloopgedrag. Ook is een bekende valkuil ervanuit gaan dat de G-korfballer iets begrijpt. Bijvoorbeeld omdat de speler knikt of ja zegt. Erg belangrijk is om te checken of het ook daadwerkelijk begrepen is. Laat de speler de opdracht bijvoorbeeld even herhalen om er zeker van te zijn dat het goede is binnen gekomen.

 

POSITIEVE EIGENSCHAPPEN

Mensen met een lagere intelligentie zijn vaak goudeerlijk en zullen je daardoor directe feedback durven geven. Ook zijn het vaak sterke gevoelsmensen die daardoor ook veel warmte kunnen ge- ven en snel doorhebben wanneer iets echt is of gemeend.

 

BIJKOMENDE GEZONDHEIDSPROBLEMEN

 

Met name wanneer er sprake is van een syndroom bij de G-korfballer zie je vaak ook dat er sprake is van bijkomende gezondheidsproblemen. Denk bijvoorbeeld aan epilepsie, suikerziekte maar ook aan bijvoorbeeld hartproblemen. Dit is een gebied waarin je als trainer niet al te veel kan betekenen maar het is wel belangrijk om vooraf duidelijk te hebben of dit speelt en of er ook medicatie gebruikt wordt. Als trainer is het belangrijk te weten of iemand zijn medicatie heeft ingenomen en om in het geval van suikerziekte of epilepsie te weten wat je moet doen in het geval dat iemand een hypo krijgt of een epileptische aanval. Zorg er dus voor dat je dit in de spelersmap opneemt bij de informatie over de G-korfballer en in het eerste gesprek hebt besproken met de ouder/begeleider.

 

BIJKOMENDE PSYCHIATRISCHE PROBLEMEN

Een syndroom of licht verstandelijke beperking gaat ook vaak samen met psychiatrische problema- tiek. Mensen met een verstandelijke beperking hebben zelf een 3 tot 4 keer grotere kans dan gemid- deld om te maken te krijgen met psychiatrische problematiek. Met name AD(H)D en verschillende vormen van autisme komen veelvuldig voor maar ook zie je vaak dat G-korfballers met een licht ver- standelijke beperking, doordat ze de wereld om zich heen niet goed begrijpen, angstig kunnen wor- den of juist agressief. Dit is met name in de benadering op het korfbalveld goed om rekening mee te houden.

 

AD(H)D

 

Wanneer er bij een G-korfballer ook AD(H)D gediagnosticeerd is dan zie je waarschijnlijk dat hij/zij problemen ervaart op het gebied van aandacht tekort, hyperactiviteit en impulsiviteit. Dit kan onder meer zichtbaar worden doordat de speler moeite heeft zich te focussen/afdwaalt tijdens uitleg, op- drachten/uitleg niet goed meekrijgt, aanwijzingen moeilijk kan opvolgen, motorisch onrustig kan zijn, veel tussendoor praat, direct reageert en eerst doet en daarna pas denkt. Belangrijk is hierbij wel het onderscheid te maken tussen G-korfballers met ADHD en G-korfballers met ADD. De ADHD-spelers vallen vaak direct op door hun onrustige en hyperactieve gedrag en impulsiviteit. Bij de ADD-spelers is dit juist niet zichtbaar maar zij hebben wel veel moeite om zich te focussen, om opdrachten mee te krijgen en om hun handelen te plannen. Deze laatste groep valt vaak niet zo op maar kan wel tegen grote problemen aan lopen. Het is belangrijk hier rekening mee te houden.

 

ASS (AUTISME SPECTRUM PROBLEMATIEK)

Een G-korfballer met ASS (autisme spectrum problematiek) problematiek zal meestal of gediagnostceerd zijn met Pdd-Nos of met een autistische stoornis, ook wel klassiek autisme genoemd. Deze beide vormen, die overigens vanaf dit jaar niet meer zo gediagnosticeerd worden, zijn wel erg ver- schillend wat betreft ernst van de stoornis en het gedrag dat zichtbaar is. Zo zal je bij een klassieke autistische G-korfballer zowel problemen zien in het sociale contact als in de communicatie als in beperkte interesses en gedragspatronen. Bij een Pdd-Nos speler zal je vaak op één van de gebieden uitval zien maar niet op alle gebieden. Vaak gaat dit ook samen met gedragproblematiek.

Kenmerken die je op het korfbalveld terug zou kunnen zien en passend bij aan autisme verwante problematiek zijn onder meer het moeite hebben met het vinden van aansluiting bij de groep en hier ook niet altijd behoefte aan hebben, het weinig betrokken kunnen zijn bij het team en het weinig spontaan delen van dingen die de G-korfballer heeft meegemaakt. Ook kan je terugzien dat de G- korfballer met een vorm van autisme moeite heeft met het aangaan en onderhouden van een gesprek of niet of nauwelijks praat en kan je zien dat ze soms dezelfde herhalende bewegingen maken (bijvoorbeeld fladderen of wiegen etc.) of dat ze erg sterk gericht zijn op bepaalde specifieke routines of rituelen, de paal moet bijvoorbeeld altijd op precies dezelfde plek staan.

HOE KAN JE HIER REKENING MEE HOUDEN TIJDENS DE TRAINING?

Om ongewenst gedrag te voorkomen dat ontstaat uit onduidelijkheid en spanning over de nieuwe situatie/invulling van de training is het verstandig de G-korfballer met een vorm van autisme voor de training al even bij je te nemen en kort het programma voor die training door te nemen. Ook is het verstandig van tevoren, voor de start van het seizoen, met de speler een vaste time-out plek uit te zoeken waar de speler even heen kan wanneer hij of zij overprikkeld dreigt te raken. Als je dit als trainer merkt tijdens de training is het ook belangrijk de time-out plek als optie te benoemen. Erg belangrijk is hierbij wel dat het niet gaat om een straf maar juist om een plek om even tot rust te komen. Ook is het belangrijk duidelijk te zijn wat betreft de tijd. De time-timer is hierbij weer goed te gebruiken om duidelijk te maken hoelang een oefening duurt. Ook bij G-korfballers met een vorm van autisme geldt dat het belangrijk is te checken hoe de opdracht binnen is gekomen. Niet zozeer zoals bij een speler met AD(H)D vanwege het mogelijk niet binnenkomen van de opdracht maar veel meer vanwege het anders kunnen interpreteren van de opdracht.

VALKUILEN

Wanneer de situatie te onoverzichtelijk is of te spanningsvol waardoor de G-korfballer met een vorm van autisme overprikkeld raakt zal er ongewenst gedrag optreden. Vaak zullen dit ook gedragsproblemen zijn (bijvoorbeeld weglopen, schreeuwen, fysiek worden etc.). Belangrijk is dit gedrag te dui- den als een uiting van de onvoorspelbaarheid van dat moment in de training. Het is dan ook belang- rijk eerst de speler op een rustige plek te positioneren en daarna weer duidelijkheid te scheppen in de situatie. Ook hier geldt weer dat structuur en voorspelbaarheid erg belangrijk zijn.

POSITIEVE EIGENSCHAPPEN

Spelers met een vorm van autisme zijn vaak erg betrouwbaar en kunnen je goed helpen bij het herinneren aan de gemaakte afspraken door hun geheugen voor feiten. Je kan deze spelers vaak ook wel goed verantwoordelijk maken voor een taak, bijvoorbeeld het vullen van de bidons omdat ze planmatig vaak sterk zijn.

ANGST/DEPRESSIE

Binnen het G-korfbal zal je ook veel met angstproblematiek te maken krijgen. Dit komt met name door de overzichtsproblemen die er vaak al zijn vanuit het lagere intelligentieniveau. Dat maakt de wereld om de G-korfballer heen erg onoverzichtelijk en dus onvoorspelbaar en in de ogen van een G- korfballer “gevaarlijk”. Als hier niet tijdig op wordt ingestoken dan kan dit ertoe leiden dat de angst- problematiek dusdanig ernstig wordt dat de speler trainingen gaat vermijden, of wanneer de speler nog wel op trainen komt vrijwel niet meer tot actie over gaat en als het ware vastgenageld staat aan de grond. Hierdoor neemt het gepieker toe en kunnen er ook slaap en eetproblemen ontstaan. Uit- eindelijk kan dit in sommige gevallen, waarbij de isolatie van de speler steeds groter wordt, leiden tot een depressie. In dat geval zal de speler zich waarschijnlijk helemaal terugtrekken en nauwelijks meer mensen toelaten. Bij mensen met een licht verstandelijke beperking kan je dan ook zelfbeschadigend gedrag zien (bijvoorbeeld hoofdbonken, bijten, krabben). Ook kan je een terugval zien in bij- voorbeeld zindelijkheid en de zelfverzorging.

HOE KAN JE HIER REKENING MEE HOUDEN TIJDENS DE TRAINING?

Ook voor het omgaan met angstproblematiek geldt dat het belangrijk is de omgeving zo overzichtelijk en voorspelbaar mogelijk te maken. Het is vooral belangrijk te letten op signalen die wijzen op vermijding of het niet overgaan tot actie. Signaleer je dit als trainer dan is het belangrijk de speler even apart te nemen en samen een stappenplan te maken om de oefening toch te kunnen doen. Hier- bij kan je ook met beloningen werken wanneer het lukt om een stapje van het stappenplan te nemen. Het is vooral belangrijk de druk weg te nemen en de speler ook niet ten overstaan van de hele groep een vraag te stellen. Zie je zelfverwondend gedrag tijdens een training dan is het belangrijk alternatief gedrag aan te bieden. 

VALKUILEN

Een belangrijke valkuil kan zijn dat je als trainer ervan uitgaat dat de speler geen plezier heeft in korfbal en daardoor niet meedoet of steeds vaker niet op trainen verschijnt. Het is dan ook belangrijk om hierover goed contact te onderhouden met de begeleider van de G-korfballer om algehele veranderingen te kunnen opmerken.

 

POSITIEVE EIGENSCHAPPEN

Vaak zijn dit spelers die erg gevoelig zijn en goed rekening zullen houden met de andere teamleden. Ook zijn dit de spelers die goed nadenken over een oefening en ook naar zichzelf kunnen kijken hoe ze iets doen. Je kan dus wat gemakkelijker met ze reflecteren. Het zijn vaak ook de spelers die echte doorzetters zijn en niet snel op zullen geven als ze eenmaal hun angst onder controle hebben.

 

GEDRAGSPROBLEMATIEK

Gedragsproblematiek is vrijwel altijd een uitingsvorm van dat de omgeving te onvoorspelbaar, te spanningsvol of te overprikkelend is. G-korfballers met een lagere intelligentie vinden het over het algemeen lastig hun emoties goed te reguleren, zeker wanneer er ook sprake is van een vorm van autisme, AD(H)D of angstproblematiek. Ze zijn niet voldoende in staat om bijvoorbeeld verbaal aan te geven dat ze iets niet leuk vinden, iets spannend vinden of eng etc. Soms zijn ze zich hier zelf ook niet direct van bewust. Je ziet de onvrede echter juist vaak terug in gedrag. Bijvoorbeeld doordat de speler wegloopt, gaat schreeuwen, van zich af gaat slaan, jaloers gedrag laat zien richting medespelers. Wat erg belangrijk is om te onthouden is dat, wanneer van tevoren bekend is dat een G- korfballer gediagnosticeerd is met een gedragsstoornis (veelal een oppositioneel opstandige ge- dragsstoornis), dit geen verklaring vormt voor het gedrag maar alleen aangeeft dat hier rekening mee moet worden gehouden. Dit is dus anders in vergelijking tot bijvoorbeeld een diagnose AD(H)D of ASS. Een gedragsstoornis kan dan ook, anders dan bij de andere psychiatrische stoornissen, over- gaan. Als er maar op de juiste manier op de gedragsproblematiek wordt ingestoken.

VALKUILEN

Zeker wanneer de gedragsproblemen ernstig van aard zijn en zich ook richten op jou als trainer of op medespelers is het lastig om het gedrag te blijven zien als onmacht en om niet vanuit je eigen emotie te reageren. Dit is echter wel belangrijk aangezien de speler alleen maar meer het overzicht kwijt- raakt wanneer jij als trainer ook vanuit de emotie gaat reageren. Uiteindelijk wil jet gedrag als on- macht kunnen blijven zien om zo het gedrag weer te kunnen keren naar gewenst gedrag. Ook is een belangrijke valkuil die hierbij hoort dat je als trainer steeds meer bestraffend kan gaan worden terwijl je de grootste winst kan halen in het bekrachtigen/belonen van gewenst gedrag.

POSITIEVE EIGENSCHAPPEN

Dit zijn de spelers die door hun pure jou als trainer iets teruggeven over de vorm en de opzet van je training. Hun directe non-verbale communicatie middels ongewenst gedrag zegt hierbij vaak meer dan wanneer je in gesprek gaat met het team. Deze spêlers houden je een mooie spiegel voor.

SEKSUEEL VERSTOORDE ONTWIKKELING

Wanneer er sprake is van een lagere intelligentie en bijkomende psychiatrische problematiek dan kan je mogelijk ook meemaken dat er problemen zijn op het gebied van de seksuele ontwikkeling. Ondanks dat de speler bijvoorbeeld functioneert op het verstandelijke en sociaal emotionele niveau van een 12-jarige is de lichamelijke ontwikkeling vaak wel in orde. Dat betekent dat de speler wel te maken heeft met seksuele gevoelens en driften. Waar anderen deze goed onder controle hebben is dit voor mensen met een verstandelijke beperking vaak lastig. De emotieregulatie is dan niet vol- doende. Hierdoor kan het voorkomen dat een speler iemand bijvoorbeeld bij zijn kont grijpt of aan de borsten zit of seksueel getint gedrag vertoont door bepaalde seksueel getinte opmerkingen te plaatsen of masturbeert in het openbaar. Tegelijkertijd is dit ook een doelgroep die enorm kwetsbaar is om zelf met seksueel grensoverschrijdend gedrag te maken te krijgen of nog ernstiger seksueel misbruik. Juist omdat deze mensen veel meer ongeremd zijn op dit gebied en erg beïnvloedbaar.

HOE KAN JE HIER REKENING MEE HOUDEN TIJDENS DE TRAINING?

Belangrijk is dat je van tevoren over dit onderwerp al regels hebt opgesteld waarin onder meer staat dat je van elkaar afblijft bijvoorbeeld. Ook is het belangrijk dat je zorgt dat er altijd begeleiding is bij het omkleedmoment in de kleedkamer. Dus een mannelijke begeleider bij de mannen en een vrouwelijke begeleider bij de vrouwen. Het liefst ben je ook met twee begeleiders erbij in de kleed- kamer. Op die manier voorkom je dat spelers met ongewenst gedrag van elkaar te maken krijgen. Wanneer je weet dat je te maken hebt met een speler die seksueel grensoverschrijdend gedrag ver- toont is het daarnaast handig om samen met de begeleider een aantal individuele afspraken te ma- ken waarbij de consequenties voor de speler ook duidelijk zijn. Ook hier kan je dan weer werken met belonen wanneer de speler gewenst gedrag laat zien. Hij of zij mag bijvoorbeeld de laatste oefening kiezen als het een training goed is gegaan

VALKUILEN

De belangrijkste valkuil op dit gebied is dat je als trainer denkt dat het wel meevalt met eventueel seksueel verstoord gedrag of dat je dit een lastig onderwerp vindt om iets mee te doen. In de praktijk is echter duidelijk geworden dat binnen deze doelgroep 2/3 wel eens te maken heeft gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hieruit blijkt ook het belang om hier alert op te zijn.

POSITIEVE EIGENSCHAPPEN

Deze spelers laten jou als trainer zien dat dit een belangrijk onderwerp is dat niet vergeten mag worden en wat in meer of mindere mate bij alle G-korfballers speelt.

HANDIGE SITES

 

LESGEEFTIPS

Wees je bewust van je voorbeeldfunctie: jij vertegenwoordigt je club en het korfbal.

2.       Zorg dat je weet wie je moet bellen om je te vervangen als je ziek wordt of om een andere reden niet aanwezig kunnen zijn. Zorg ook dat de school weet dat jij niet komt en wie de vervanger is.

3.       Zorg dat je op tijd bent, dat materialen aanwezig zijn en dat alles klaarligt voor een snelle start.

4.       Denk van tevoren na hoe je je presenteert. Vertel wie je ben, waarom je hier bent en wat je komt doen. Vraag bij de tweede les of de groep nog weet wie je bent, wat je komt doen en waarom.

5.       Zorg dat je je zo opstelt dat je veel kan zien. Door op een juiste plek te staan houd je overzicht.

6.       Voorkom vaak en onnodige organisatiewisselingen, denk ook daar vooraf goed over na.

7.       Zorg dat je verzorgde kleding draagt (sportshirt met sponsor, trainingspak en zaalschoenen).

8.       Spreek vooraf met de leerkracht die bij de les aanwezig is af wie wat doet tijdens de les.

9.       Overleg met de leerkracht hoe je aandacht vraagt of krijgt, hier kunnen afspraken voor zijn. 

10.   Probeer vooraf een aantal kinderen eruit te pikken en hun naam te onthouden.

11.   Stimuleer, motiveer en wees enthousiast, actief en toegankelijk tijdens de les.

12.   Praat rustig en duidelijk en gebruik begrijpelijke termen, wacht met je uitleg tot je de aandacht hebt. Maak het niet te lang en gebruik praatje, plaatje, oefeningen. Vraag of ze het begrepen hebben.

13.   Tijdens de uitleg is het van belang dat kinderen aandacht voor je hebben. Laat ze daarom de bal vasthouden en laat ze zitten. Als ze blijven spelen met de bal, laat ze de bal wegleggen.

14.   Doe een oefening altijd even voor.

15.   Zorg voor veel variatie. Met een kleine aanpassing of toevoeging krijgt een oefening weer een andere dimensie, waardoor de oefening interessant en leuk blijft.

16.   Zorg dat alle kinderen in beweging zijn. Op school zijn het vaak grote groepen. Als je met een groep een oefening op de korf doet kan de andere groep bijvoorbeeld stuiteren of overgooien.

17.   Gebruik zowel korven als baskets, maar wissel wel geregeld.

18.   Zorg dat de oefen- en spelvormen aansluiten bij de leeftijdsgroep.

19.   Zorg dat de kinderen veel kunnen doen (veel herhalingen en veel in beweging), veel plezier hebben en veel leren.

20.   Vergeet niet regelmatig tijdens de lessen enthousiast te vertellen over de vereniging en over korfbal. Zo creëer je alvast enthousiasme en vergroot je de kans op nieuwe leden.

21.   Wijs de leerkracht voor of na de eerste les op het G-korfbaltoernooi, de open dag, de spelinstuif of gratis korfbaltrainingen (of welke vervolgactie dan ook) bij uw club.

22.   Geef de kinderen aan het eind van de laatste bijvoorbeeld een leuk aandenken, een stempelkaart met uitnodiging voor oefentrainingen, een uitnodiging voor het G-korfbaltoernooi of iets anders leuks. Spreek met de leerkracht af of je dit zelf uitdeelt of dat dit in de klas later gebeurt.

23.   Bij de eerste kennismakingslessen korfbal is succesbeleving heel belangrijk, dus kinderen moeten veel kunnen scoren. Daarvoor is het volgende belangrijk:

 

  • Pas de hoogte en grootte korf aan zodat kinderen makkelijk kunnen scoren;
  • Denk er vooral ook aan dat schoolkorfbal geen training is en de klas geen team;
  • Houd rekening met de te gebruiken ballen: plastic of kleine ballen, K3 of K4 voor basisgroepen tot groep zes en voor groep zeven en acht een K5.

Eenvoudige oefeningen